Jacobsen HR-9016 Turbo Safety & Operation Manual - Waarschuwing
5 OPERATIONELE WERKING
nl-23
5.8 MAAIEN _________________________________________________________________
Maaien:
1. Als de transportgrendels van de zijmaaidekken zijn
bevestigd, moeten ze worden losgezet. Zie
sectie 5.6
.
2. Zet de tractor in vierwielaandrijving
(L)
. De
maaieenheden werken niet in tweewielaandrijving.
3. Druk de maaidekhendels
(O)
naar voren om de dekken
te laten zakken. Zet de krachtafneemschakelaar
(Y)
aan
om de messen te starten en druk de tractiepedaal
langzaam in om met maaien te beginnen.
De juiste werksnelheid hangt af van het type gras en de
hoogte en dichtheid ervan, alsmede van de
terreinomstandigheden.
4. Om de maaidekken omhoog te brengen, moet eerst de
krachtafneemschakelaar
(Y)
worden uitgezet om de
messen te stoppen, waarna de maaidekhendels
(O)
moeten worden teruggetrokken en vastgehouden. Bij het
oversteken van paden of wegen moet altijd worden
gestopt en behoren de maaidekken in de geheven stand
te worden gezet.
5. Gebruik de draaihulppedalen om de draaicirkel te
verkleinen wanneer dit nodig is om rond objecten te
maaien. Zie
sectie 4.2
.
6. Stel de neerwaartse drukregeling
(P)
naar behoefte bij
om de gewichtsverdeling tussen de maaidekken en de
tractor te verbeteren. Zie
sectie 4.3
.
7. Plan uw maaipatroon teneinde onnodige bochten te
vermijden zodat u zoveel mogelijk in rechte banen
maait.
a. Waar sprake is van bijzonder hoog gras dient eerst de
top te worden afgemaaid, waarna de dekken tot op de
verlangde lagere maaihoogte moeten worden
gebracht.
b. Verminder snelheid tijdens het keren van de
machine, werken in besloten gedeelten, maaien op
hellingen of bewerking van ruw terrein.
5.9
MAAISNELHEID ___________________________________________________________
De knipkwaliteit is beter bij snelheden die duidelijk onder de
transportsnelheid van de tractor liggen. In de fabriek is een
initiële maaisnelheid van 8-10 km/uur ingesteld, die onder
de meeste maaiomstandigheden bevredigend is. Het is
echter mogelijk dat voor plaatselijke grascondities beter een
andere snelheid kan worden gebruikt.
Voor het instellen van de maaisnelheid dient tegenmoer
(A)
te worden gelost en de stopschroef omhoog te worden
gezet om de snelheid te verminderen en omlaag om de
snelheid te vergroten. Draai de moer vast om de verlangde
stand te borgen.
Afb. 5F
5.10 NA HET MAAIEN __________________________________________________________
1. Parkeer de tractor op een effen, horizontaal vlak. Laat de
hulpstukken geheel op de grond neer, trek de parkeerrem
aan, zet de motor stil en verwijder de contactsleutel.
2. Waar nodig moeten alle in aanmerking komende punten
worden ingevet en gesmeerd. Na ieder gebruik moeten
de maaieenheden en de tractor worden gewassen.
Opmerking:
Een warme of draaiende motor mag nooit
worden gewassen. Gebruik perslucht om de motor en
radiateurvinnen te reinigen.
3. Vul de brandstoftank met verse, schone brandstof. Zorg
ervoor dat de vuldop stevig wordt teruggeplaatst.
Lees de
Onderdelen & Onderhoudshandleiding
aandachtig door met het oog op de juiste verzorgings- en
schoonmaakprocedures.
WAARSCHUWING
Om ernstig lichamelijk letsel te voorkomen, dienen
handen, voeten en kleding op veilige afstand van
maaieenheden te worden gehouden zolang de messen
draaien.
Gebruik
NOOIT
uw handen om maaieenheden schoon te
maken. Messen zijn uiterst scherp en kunnen ernstige
verwondingen toebrengen, vandaar dat een borstel het
aangewezen hulpmiddel om grasknipsel van de messen
te halen.
Om een maaieenheid vrij te maken van obstructies, dient
eerst de krachtafneemschakelaar te worden uitgezet, de
parkeerrem te worden aangetrokken, de motor te worden
stilgezet en de contactsleutel te worden verwijderd
voordat hiermee mag worden begonnen.
!
VOORZICHTIG
Breng de maaidekken nooit omhoog terwijl de messen
draaien. Zet altijd de krachtafneemschakelaar uit.
!
A
HR026