Rapido F 310 Installation Manual - page 18
18
Temperatuurbereik
De retourtemperatuur moet hoger blijven dan 40° C bij
verwarming met stookolie, en hoger dan 45° C bij ver-
warming met gas. De maximaal instelbare aanvoer-
temperatuur bedraagt 85° C. De benodigde minimum-
hoeveelheid die door de pomp moet worden
teruggevoerd kan als volgt worden berekend:
m³/h
70
kW
in
vermogen
=
Benodigde minimumhoeveelheid bypass
in m³/h =
70
kW
in
vermogen
Benodigde minimumhoeveelheid voor pomp bij
DT = 10 K in m³/h =
11,6
kW
in
vermogen
Benodigde minimumhoeveelheid voor pomp bij
DT = 20 K in m³/h =
23,2
kW
in
vermogen
De elektronische verwarmingsregeling rapidomatic
®
(toebehoren) bespaart energie door de ketel precies aan
de warmtevereisten van het ogenblik aan te passen,
t.e.m. de totale uitschakeling bij nachtbedrijf.
6.4Aansluitingen aan rookgaszijde
De rookgaspijp moet volgens de voorschriften aan de
rookgasstomp van de ketel worden bevestigd. Let er op
dat de rookgaspijp rondom goed aan de rookgasstomp
van de ketel is bevestigd met bvb. afdichtingskoord.
Aansluiting aan de schoorsteen moet ook volgens de
geldende voorschriften plaatsvinden. Het is
aanbevelingswaardig tussen de ketel en de schouw een
isolatie aan te brengen om geluidsoverlast te vermijden.
De rookgaspijp moet naar de schoorsteen toe lichtjes
stijgend worden gemonteerd.
Voorwaarde voor een probleemloos functioneren van de
verwarmingsinstallatie is een goed gedimensioneerde
schoorsteen.
Men moet ervoor zorgen dat de rookgastemperatuur bij
het minimumvermogen van de ketel niet lager dan
160° C is aan het begin van de schoorsteen.
De schoorsteenconstructie moet zo gekozen worden dat
het risico op condensatie in de schoorsteen zo klein mo-
gelijk is, dan wel dat er zo min mogelijk kans is op een
koude schoorsteenbinnenwand. Wij bevelen aan de
schoorsteentrek precies af te regelen en zo stabiel mo-
gelijk te houden. Hierdoor worden:
1. Schoorsteentrekschommelingen vermeden
2. Vocht in de schoorsteen zo goed als uitgesloten
3. Stilstandsverliezen tot een minimum gereduceerd.
Verbindingsstukken moeten met een stijging in
stromingsrichting van 30 of 45° C in de schoorsteen ge-
voerd worden. Rookgasbuizen worden best thermisch
geïsoleerd.
6.5 Testen van waterdichtheid
De volledige installatie van water voorzien en de water-
dichtheid testen zonder de druk hoger dan 5,5 bar te
laten oplopen.
6.6 Aansluiten van de brander
Om de brander te monteren moet allereerst de staal-
plaat losgeschroefd worden van de branderdeur. Over-
eenkomstig de diameter van de branderbuis moet in
deze staalplaat een opening worden geslepen.
Opmerking:
Om te voorkomen dat het dauwpunt wordt onder-
schreden, moet de deellast van de brander op minimaal
60 % van de totale last worden ingesteld. Een opening
in de branderdeur maakt het aansluiten van een
rookgasrecirculatie mogelijk bij bepaalde gasbranders.
Indien deze recirculatie wordt aangesloten wordt de alu-
minium kap (afbeelding 34) verwijderd en in de deur-
steen wordt een opening gebeiteld.
6.7 Brandstoffen
Stookolie EL volgens DIN 51603, aardgas en vloeibaar
gas.
De symmetrie van het vlammenbeeld in de optimaal
gedimensioneerde branderkamer maakt afvalstofarme
verbranding van fossiele brandstoffen mogelijk.